Overdrachtsbelasting
Het woningtarief in de overdrachtsbelasting geldt voor onroerende zaken die zijn bestemd voor bewoning. De praktijkruimte in de volgende zaak voldeed niet aan die bestemming. Rechtbank Noord-Nederland besliste echter dat de praktijkruimte als aanhorigheid bij de woning moest worden aangemerkt.
Een man kocht voor € 810.000 een villa die bestond uit een woongedeelte en een voormalige praktijkruimte van 62 m² die tot 2018 in gebruik was als huisartsenpraktijk en was te bereiken via een aparte buiteningang naast de voordeur van het woongedeelte. De praktijkruimte was ook via twee interne ingangen bereikbaar. De man voldeed 2% overdrachtsbelasting over de gehele verkrijgingsprijs. De inspecteur stelde dat de praktijkruimte niet kon worden aangemerkt als een woning waarop het 2%-tarief van toepassing was en legde over de waarde van de praktijkruimte (€154.500) een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op. De man ging in beroep.
Rechtbank Noord-Nederland stelde vast dat het gehele pand oorspronkelijk was gebouwd als woonhuis met praktijkruimte. In zoverre was het pand oorspronkelijk ontworpen en gebouwd met als doel twee bestemmingen: een deel met een woonbestemming en een deel met een niet-woonbestemming. Dat de praktijkruimte oorspronkelijk was ontworpen en gebouwd met een niet-woon-bestemming en ook geen woonbestemming had gekregen door een verbouwing, betekende echter niet dat voor de praktijkruimte het woningtarief van 2% niet kon worden toegepast. Bij het bepalen van de omvang van het woongedeelte en het niet-woongedeelte van een pand, moest eerst de vraag worden beantwoord welk deel van het pand moest worden aangemerkt als het woongedeelte. Tot het woongedeelte konden ook aanhorigheden behoren – ook als die aanhorigheden met het oorspronkelijke doel van niet-woning waren gebouwd. Volgens de rechtbank behoorde de praktijkruimte, ten tijde van de verkrijging van het pand bij het woongedeelte, gelet op de onderlinge bereikbaarheid via één of meerdere binnendeuren en de bouwkundige situatie – de praktijkruimte en het woonhuis vormden als het ware één geheel. Verder was de praktijkruimte ten tijde van de verkrijging bij het woongedeelte in gebruiken daaraan dienstbaar, aangezien de praktijkruimte en het woongedeelte de gebruiksmogelijkheden over en weer verbeterden of vergrootten. De praktijkruimte kon worden gebruikt als opslag, slaapkamer(s) of hobbykamer(s). De praktijkruimte was dus een aanhorigheid van de woning in de zin van artikel 14 lid 2, Wbr, waarop net als op het woongedeelte, het 2%-tarief van toepassing was.
Rechtbank Noord-Nederland 25 april 2024, nr. 23/362, ECLI:NL:RBNNE:2024:1516
Bron: Overdrachtsbelasting. (2024). Het Register, nummer 5, 37.
Mocht u in eenzelfde situatie zitten, heeft u vragen of wilt u nader geïnformeerd worden over erfrecht, fiscaalrecht of civielrecht? U Kunt contact met ons kantoor opnemen via het contactformulier op de website www.vijzelman.nl of per email: info@vijzelman.nl