Een eerder gedane schenking wordt herroepen om gebruik te kunnen maken van de eigenwoningvrijstelling. Rechtbank Zeeland-West-Brabant komt tot het oordeel dat fiscale motieven aan de herroeping van de schenking ten grondslag lagen waardoor geen toepassing mogelijk is van de gehele eigenwoningvrijstelling.

Een vrouw heeft van haar vader in 2009 een herroepelijke schenking ontvangen van € 22.760. Ter zake van die schenking is in de aangifte schenkbelasting een beroep gedaan op de destijds geldende eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling voor schenkingen van ouders aan een kind.

Op 10 oktober 2017 sluit de vrouw met haar vader een overeenkomst waarin zij de eerder gedane schenking willen herroepen. De vader besluit daartoe om de schenking om te zetten in een geldlening. Per 18 oktober 2017 zal hij de geldlening van € 22.760 kwijtschelden.

Op diezelfde dag maakt hij nog een bedrag van € 80.000 over aan zijn dochter als schenking. Voor die schenkingen in 2017 doet zijn dochter in de aangifte schenkbelasting een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling van € 100.000 voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning (de eigenwoningvrijstelling).

In de aangifte schenkbelasting voor 2017 past de inspecteur de verzochte eigenwoningvrijstelling met toepassing van artikel 82a van de Successiewet 1956 slechts gedeeltelijk toe.

Omdat in 2009 al een beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling was gedaan, bedroeg het ‘restant’ van de eigenwoningvrijstelling in 2017 nog maar € 27.650, aldus de inspecteur. Verder past de inspecteur voor de schenking de ‘reguliere’ ouder-kind vrijstelling van € 5.320 op de schenking toe.

Aan Rechtbank Zeeland-West-Brabant wordt de vraag voorgelegd of de vrouw de in het jaar 2009 toegepaste eenmalige verhoogde schenkingsvrijstelling mag toepassen tot het maximale bedrag van de eigenwoningvrijstelling voor de schenkingen in 2017 (€ 100.000).

De vrouw vindt van wel en stelt dat de schenking uit 2009 is herroepen, en dat die herroeping terugwerkende kracht heeft. Om die reden bestaat er volgens haar in 2017 recht op toepassing van de volledige eigenwoningvrijstelling.

De inspecteur vindt niet dat de eigenwoningvrijstelling in 2017 tot het maximale bedrag kan worden toegepast. Hij wijst erop dat de herroeping van de schenking in 2009 geen terugwerkende kracht heeft en om die reden het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling niet herleeft.

De inspecteur vult aan dat ook de goedkeuring van de staatssecretaris niet kan leiden tot een hernieuwd beroep op de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling, aangezien de herroeping om fiscale redenen heeft plaatsgevonden.

De goedkeuring van de staatssecretaris hield in dat als de schenking wordt herroepen door de ouder om andere dan fiscale redenen, de herroepen schenking voor de toepassing van de eenmalig verhoogde vrijstelling helemaal wordt weggedacht.

Er zou dan in het geval van een nieuwe schenking (nogmaals) een geslaagd beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling, zoals de eigenwoningvrijstelling, kunnen worden gedaan.

De rechtbank stelt dat de inspecteur terecht heeft aangevoerd dat in dit geval fiscale motieven aan de herroeping van de schenking ten grondslag lagen. Om die reden kan de vrouw geen geslaagd beroep doen op genoemd goedkeurend beleid van de staatssecretaris.

De rechtbank stelt dat partijen het er over eens zijn dat in 2009 een herroepelijke schenking heeft plaatsgevonden, die op 10 oktober 2017 daadwerkelijk door de vader (de schenker) is herroepen.

In tegenstelling tot wat de vrouw beweert oordeelt de rechtbank dat de herroeping van de schenking in 2009 niet met zich meebrengt dat die schenking met terugwerkende kracht teniet is gedaan. Het belastbare feit, de destijds gedane schenking, blijft namelijk ook na herroeping bestaan.

Er is daarom geen reden om de destijds voor de schenking in 2009 vastgestelde aanslag te vernietigen. Dat betekent dat daarmee ook de destijds toegepaste eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling op die schenking in stand is gebleven.

In artikel 82a van de SW (tekst 2017) is bepaald dat de eigenwoningvrijstelling in dat geval wordt verlaagd, wat de inspecteur ook heeft gedaan.

De vrouw nam nog het standpunt in dat als aan de herroeping geen terugwerkende kracht toekomt, de herroeping van de schenking in 2017 niet heeft plaatsgevonden. In dat geval is niet € 102.760, maar slechts € 80.000 in 2017 geschonken. Over dat bedrag dient dan, rekening houdend met de (verlaagde) eigenwoningvrijstelling, schenkbelasting te worden berekend.

De rechtbank ging niet mee in die stelling van de vrouw en oordeelde dat als feit vast is komen te staan dat de schenking in 2009 is herroepen en vervolgens een bedrag van € 102.760 aan de vrouw is geschonken.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:341

TAGS: ERF-EN SCHENKBELASTINGSCHENKBELASTINGSCHENKING