Tijdelijke verhuur hoofdverblijf
Bij tijdelijke verhuur van de eigen woning, het hoofdverblijf, is geen sprake van een box 3-behandeling van de woning. Art. 3.111 lid 7 Wet IB 2001 bepaalt namelijk dat tijdelijke verhuur – of eigenlijk: het tijdelijk ter beschikking stellen van de woning aan derden, het hoeft dus geen verhuur te zijn – daaraan niet het karakter van hoofdverblijf ontneemt. De tijdelijk verhuurde woning blijft dus het hoofdverblijf, de eigen woning in de zin van art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001. De vraag wat tijdelijk is en wat niet, laat zich echter in zijn algemeenheid niet beantwoorden. Toert de woning eigenaar drie maanden met de camper door Europa en verhuurt hij zijn eigen woning gedurende die periode dan is het volstrekt duidelijk dat er sprake is van tijdelijke verhuur. Maar is de eigenaar voor een paar jaar naar het buitenland uitgezonden, dan wordt het een ander verhaal. Belangrijk is dan ook dat er in de tussengelegen periode geen ander hoofdverblijf is. Is dat wel het geval dan kan de tijdelijke verhuurregeling niet worden toegepast. Zie daarover ook Rechtbank Zeeland-West-Brabant 22 oktober 2020 .
De tijdelijke verhuurregeling is uitgewerkt in art. 3.113 Wet IB 2001. Het komt erop neer dat 70% van de (netto) verhuuropbrengst wordt opgeteld bij het eigenwoning forfait van art. 3.112 Wet IB 2001. Een aantal jaren gele den was er nogal wat discussie over de vraag of de regeling alleen geldt bij verhuur van de gehele woning of ook bij verhuur van een gedeelte van de woning. De Hoge Raad bepaalde uiteindelijk met het ‘tuinhuisje arrest’ dat de regeling ook toepassing vindt als maar een deel van de woning wordt verhuurd.
Overigens stond in dit arrest niet ter discussie dat het tuinhuisje, dat telkens voor korte perioden aan toeristen werd verhuurd, een aanhorigheid bij de eigen woning was in de zin van art. 3.111 Wet IB 20014.
Het is een interessant discussiepunt of dat wel een juist uitgangspunt is geweest. Zou het geen aanhorigheid bij de woning betreffen, dan valt het tuinhuisje in box 3. Dat de eigen woning bij tijdelijke verhuur ‘gewoon’ een woning in box 1 blijft, betekent automatisch ook dat allerlei vervelende fiscale consequenties worden uitgesloten: de bij leenregeling vindt geen toepassing, de aftrek van eigenwoningrente blijft in de verhuurperiode gewoon mogelijk en ook is er geen sprake van een fictieve uitkering/deblokkering van de kapitaalverzekering eigen woning (KEW), de spaarrekening eigen woning (SEW) of het beleggingsrecht eigen woning (BEW). Het eigenwoningforfait blijft in de verhuurperiode wel gewoon doorlopen. Ten slotte wil ik nog de uitspraak van Hof Amsterdam van 20 januari 20225 noemen5. In die zaak heeft een vrouw voor 67% eigendom van de door haar bewoonde woning. De overige 33% is eigendom van haar ex-partner. De vrouw heeft in 2016 inkomsten behaald uit tijdelijke verhuur van de hele woning. Het hof oordeelt dat deze inkomsten in overeenstemming met haar eigendomsaandeel slechts voor tweederdedeel moeten worden opgeteld bij het voor haar geldende eigenwoningforfait. Dus een bedrag ter grootte van 2/3 x 70% x huurinkomsten.
Terugkeer naar de oude woning, een bijzonderheid
Als de woningeigenaar het oude hoofdverblijf gaat verhuren en zelf ook gaat huren, maar na verloop van tijd weer terugkeert naar ditzelfde oude hoofdverblijf, dan herleeft het overgangsrecht voor bestaande eigenwoningschulden weer voor de lening op deze woning. Uiteraard alleen indien en voor zover sprake was van een bestaande eigenwoningschuld. Hierbij geldt geen herlevingstermijn. De Kennisgroep onroerende zaken van de Belastingdienst heeft dit bevestigd in standpunt KG:051:2023:22.
Wilt u meer informatie en advies? U kunt contact opnemen via het contactformulier op de website www.vijzelman.nl of per email: info@vijzelman.nl
Bron: Stam. R, (2025). Fiscale aspecten van verhuur van de eigen woning. Het Register. Vakblad van het Register Belastingadviseurs, juni 2025 nummer 3. P.16-17