Samenvatting
De lucratiefbelangregeling is in 2009 ingevoerd met als doel om vooral bij private-equityfondsen en managementparticipatieregelingen, waarbij (fonds)managers in staat worden gesteld als onderdeel van hun beloningsstructuur vermogensbestanddelen te ontvangen met (kans op) hoge rendementen welke niet in verhouding staan tot het door de (fonds)managers geïnvesteerde kapitaal of het feitelijk op deze investering gelopen risico, deze voordelen in Box 1 of Box 2 te belasten in plaats van in Box 3.
Het achterliggende idee is dat de rendementen op de vermogensbestanddelen niet alleen een rendement op geïnvesteerd vermogen zijn, maar (mede) een beloning voor verrichte arbeid.
De lucratiefbelangregeling heeft als uitgangspunt deze disproportionele voordelen in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheid als een soort van arbeidsinkomen te belasten.
Een belastingplichtige heeft echter de mogelijkheid om gebruik te maken van een zogenaamde aanmerkelijkbelangvariant (ook wel middellijk gehouden lucratief belang/de aanmerkelijkbelangvariant genoemd).
In die variant wordt het voordeel belast in box 2 in plaats van in box 1. De aanmerkelijkbelangvariant leidt tot een lagere belastingheffing dan in box 1, namelijk niet maximaal 49,5% (box 1) maar het ab-tarief (box 2).
Dit vindt men klaarblijkelijk een te gunstig tarief en daarmee ongewenst. In de eerste motie Idsinga wordt voorgesteld om het effectieve tarief in de aanmerkelijkbelangvariant te verhogen. Op de internetconsultatie waarbij verschillende alternatieven werden voorgesteld heeft het RB gereageerd.
Op 4 juli 2025 is er een tweede motie Idsinga aangenomen. In het wetsvoorstel Belastingplan 2026 heeft men gekozen voor het alternatief om niet het tarief van box 2 te verhogen, dit zou dan namelijk alle aanmerkelijkbelanghouders treffen, maar door een grondslagverbreding toe te passen. Het alternatief in de internetconsultatie om e.e.a. via de loonbelasting te regelen is niet doorgezet.
Het RB had ook aangegeven dat dit géén wenselijk alternatief was. Mede ook vanwege internationale aspecten (zie hierna) is niet voor dit alternatief gekozen maar voor een grondslagverbreding in box 2 voor lucratiefbelanginkomen.
Deze grondslagverbreding geldt dan uitsluitend voor lucratieve belangen die via de aanmerkelijkbelangvariant in box 2 worden afgewikkeld.
In deze praktijkwijzer wordt eerst een uitleg gegeven van de aanmerkelijkbelangvariant en de voorwaarden. Daarna wordt uitleg gegeven van de in het Belastingplan 2026 voorgestelde wijzigingen in de lucratiefbelangregeling. Dit betreft zoals gezegd een grondslagverbreding. Tevens wordt een antimisbruikbepaling geïntroduceerd.
Aanmerkelijkbelangvariant
De hoofdregel van de lucratiefbelangregeling is dat voordelen uit een lucratief belang worden belast in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden (maximumtarief: 49,5%). Dit blijft zo. De mogelijkheid voor de aanmerkelijkbelangvariant (afrekening in box 2) blijft ook bestaan, alleen hierin is per 1 januari 2026 dus een aanpassing voorgesteld. De aanmerkelijkbelangvariant kan worden toegepast als het lucratief belang middellijk wordt gehouden via een vennootschap (holding) waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang bezit, en die holding ten minste 95% van de voordelen doorstoot (binnen hetzelfde kalenderjaar) naar de aanmerkelijkbelanghouder. In dat geval vindt de heffing plaats in box 2 in plaats van in box 1.
Voorgestelde grondslagverbreding
De nu voorgestelde maatregel houdt in dat wanneer men kiest voor de aanmerkelijkbelangvariant er vanaf 1 januari 2026 een grondslagverbreding wordt toegepast. Hierdoor wordt het effectieve tarief box 2 dus opgetrokken. In de Memorie van Toelichting wordt nog ingegaan op een alternatief van mogelijke afwikkeling in box 3. Dit wordt echter nu nog niet voorgesteld in afwachting van de aanpassingen in box 3. Voor een afwikkeling uitsluitend in box 1 (als een soort van arbeidsinkomen) wordt ook niet gekozen gelet op discussie over de (door)werking van de lucratiefbelangregeling onder belastingverdragen. In de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2024 heeft de rechtbank namelijk geoordeeld dat een lucratief belang niet onder het arbeidersartikel in belastingverdragen valt, maar onder het vermogenswinstartikel waardoor de belastingheffing is toegewezen aan het woonland van de belastingplichtige. Bij buitenlands belastingplichtigen betekent dit dus een toewijzing van de heffingsbevoegdheid ten aanzien van lucratiefbelanginkomen aan het buitenland. Door de belastingdienst is hoger beroep ingesteld.
De voorgestelde maatregel ziet dus op een afwikkeling in box 2 (de aanmerkelijkbelangvariant) via een grondslagverbreding. De grondslagverbreding gaat via een multiplier. Het kabinet stelt voor om de belastingdruk via de multiplier in box 2 voor voordelen uit een middellijk gehouden lucratief belang te koppelen aan maximaal het tarief in box 3 (in 2026: 36%). De multiplier wordt dus: 36/31. Met een mogelijke VPB-druk (klassieke stelsel c.q. globaal evenwicht) wordt dus geen rekening gehouden!
Let op: dit geldt wanneer men de keuze maakt voor afwikkeling in box 2 (via de aanmerkelijkbelangvariant) en niet voor de afwikkeling in box 1 als ROW.
Onderstaand een verduidelijkend voorbeeld:
Voorbeeld:
Belastingplichtige X houdt via zijn persoonlijke houdstervennootschap een middellijk lucratief belang in een private-equityfonds. In 2026 ontvangt X, met toepassing van de aanmerkelijkbelangvariant, een uitkering van € 100.000. De vennootschap heeft 95% van dit bedrag doorgestoten aan X, waarmee aan de voorwaarden is voldaan. De voordelen uit lucratief belang worden daarmee voor 95% in box 2 in aanmerking genomen. Op de overige 5% die (nog) niet wordt uitgekeerd, is de voorgestelde maatregel dus nog niet van toepassing.
Door de invoering van de multiplier (= grondslagverbreder) moet het bedrag worden verhoogd naar € 116.129 (€ 100.000 × 36/31). Over dit bedrag betaalt X inkomstenbelasting in box 2, verdeeld over de schijven. In dit geval betaalt X hierover € 31.592 aan inkomstenbelasting (op basis van de cijfers 2025: (€ 67.804 x 24,5%) + (€ 48.325 x 31%)).
Onderstaand een voorbeeld waarin duidelijk wordt dat de grondslagverbreding alleen wordt toegepast op lucratiefbelangvoordelen via de aanmerkelijkbelangvariant, dus niet op eventueel overig inkomen uit aanmerkelijk belang.
Voorbeeld:
Belastingplichtige X bezit een middellijk gehouden lucratief belang in BV Y. Het lucratieve belang in BV Y is ondergebracht in Holding BV X. X ontvangt met toepassing van de aanmerkelijkbelangvariant € 100.000 aan voordelen uit lucratief belang in box 2. Holding bv X heeft 95% van deze gerealiseerde voordelen ten aanzien van het lucratieve belang in bv Y met toepassing van de aanmerkelijkbelangvariant aan X uitgekeerd, waarmee is voldaan aan de voorwaarden van de aanmerkelijkbelangvariant.
Op de overige 5% die (nog) niet wordt uitgekeerd, is de voorgestelde maatregel niet van toepassing. Belastingplichtige X bezit daarnaast een aanmerkelijk belang in bv Z die een dividend uitkeert van € 200.000 aan X. In totaal geniet X dus € 300.000 aan voordelen uit aanmerkelijk belang, waarvan € 100.000 betrekking heeft op het middellijk gehouden lucratieve belang. Het inkomen uit aanmerkelijk belang moet vervolgens als gevolg van de voorgestelde maatregel worden vastgesteld op € 316.129.
Dit kan als volgt worden berekend (n.b. op basis van de cijfers 2025)
· Lucratief belanginkomen: € 100.000 x 36/31 (multiplier) = € 116.129 +
· Overig inkomen uit aanmerkelijk belang: € 200.000.
In dit geval betaalt X hierover € 93.592 aan inkomstenbelasting (cijfers 2025: (€ 67.804 x 24,5%) + (€ 248.325 x 31%).
Het inkomen uit aanmerkelijk belang (voor vermindering met de persoonsgebonden aftrek) betreft een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Dit betekent dat ingeval X een fiscale partner heeft, dit inkomen voor ieder de helft aan X en zijn partner wordt toegerekend. Op gezamenlijk verzoek van X en zijn fiscale partner kunnen de voordelen uit aanmerkelijk belang echter in een andere verhouding aan beiden worden toegerekend. Dit is in dit geval voordelig als de fiscale partner van X nog niet optimaal gebruikt heeft gemaakt van de eerste schijf in box 2.
Anti-misbruikregeling
Er wordt ook een antimisbruikbepaling voorgesteld. Via een verhoging van de verkrijgingsprijs zou bij liquidatie of verkoop van aandelen een verlies kunnen gaan ontstaan waardoor een waardestijging van een lucratief belang (gedeeltelijk) ongedaan zou kunnen worden gemaakt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een 4,9% gehouden middellijk lucratief belang (behoort tot box 3) kort voor realisatie van het lucratief belang wordt uitgebreid naar 5% of meer. Er vindt dan overgang plaats van box 3 naar box 2. De verkrijgingsprijs van deze lucratief belang aandelen worden dan gesteld op de waarde in het economische verkeer. In de toekomst kan onder omstandigheden bij liquidatie van die vennootschap of bij verkoop van aandelen een verlies uit aanmerkelijk belang worden gerealiseerd. Dit verlies kan worden verrekend met de gerealiseerde voordelen in box 2 via de aanmerkelijkbelangvariant.
In de Memorie van Toelichting (zie blz. 40 + 41 + 42) staat een voorbeeld waarin wordt uitgewerkt (3 varianten) waaruit dit ongewenste gebruik zou kunnen bestaan. Kort gezegd wordt de wet zodanig aangepast dat de waardestijging die is ontstaan voor het moment van ontstaan van het aanmerkelijk belang niet alsnog via box 2 kan worden afgewikkeld. De voorgestelde maatregel heeft tot gevolg dat de heffing dan deels zal plaatsvinden in box 1. Hierdoor kan een waardegroei van een lucratief belang niet buiten de heffing worden gehouden.
Tot slot
Voor de adviespraktijk kunnen de wijzigingen relevant zijn. Cliënten worden immers geconfronteerd met een hogere belastingdruk. Let op: er is niet voorzien in overgangsrecht. De beoogde datum van inwerkingtreding van deze maatregel is 1 januari 2026.
Tips
- Analyseer bestaande participatieplannen en bereken de impact van de hogere belastingdruk.
- Wellicht te overwegen om waar mogelijk dividenduitkeringen nog in 2025 te realiseren.
- Voorkom structuren waarbij vlak voor een exit een aanmerkelijk belang wordt gecreëerd.
- Beoordeel structuren opnieuw en overweeg en bespreek eventuele alternatieve beloningsvormen.
- Houd de jurisprudentie m.b.t. internationale situaties en lucratief belang (zie lopende hoger beroepszaak naar aanleiding van de uitspraak Zeeland-West-Brabant van 7 maart 2024) in de gaten. Maak daar waar nodig ter behoud van rechten bezwaar en/of beroep.
Mocht u in eenzelfde situatie zitten, heeft u vragen of wilt u nader geïnformeerd worden over erfrecht, fiscaalrecht of civielrecht? U Kunt contact met ons kantoor opnemen via het contactformulier op de website www.vijzelman.nl of per email: info@vijzelman.nl
Bron: Register Belastingadviseurs. (2025). RB Praktijkwijzer Belastingplan 2026 – Lucratief belang.
