Een Nederlandse tussenhoudster is dochter van een in Zweden gevestigde topholding. Die vennootschap houdt 71% van de aandelen in een Italiaanse vennootschap (SpA). De overige 29% van de aandelen in deze vennootschap zijn via de beurs in handen van derden. In 2004 besluit het concern deze aandelen van de beurs te halen. Daartoe is de Italiaanse biedingsvennootschap K opgericht, waarin de Nederlandse tussenhoudster alle aandelen houdt en waarin zij € 237 miljoen heeft gestort. Deze kapitaalstorting heeft de Nederlandse tussenhoudster gefinancierd met een lening van een aparte Treasury-afdeling van de topholding. K heeft na openbare biedingen circa 23% van de aandelen SpA verworven. De overige 6% heeft de Nederlandse tussenhoudster rechtstreeks verworven, gefinancierd met een andere lening van Treasury van € 50 miljoen. De Nederlandse tussenhoudster heeft deze aandelen als kapitaalstorting overgedragen aan K.
Het geschil
De Nederlandse tussenhoudster heeft de rente op de leningen in aftrek gebracht. De inspecteur heeft de aftrek geweigerd op basis van artikel 10a Wet Vpb 1969. Bij de Hoge Raad is in geschil of de rente aftrekbaar is.
Oordeel hof
Het hof (NTFR 2021/598) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. Daartoe heeft het hof overwogen dat de Nederlandse tussenhoudster niet aannemelijk heeft gemaakt dat geen sprake is van een onzakelijke omleiding, en dat daarom aan beide leningen niet in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Aan een schuld liggen in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag als het verbonden lichaam bij wie de schuld is aangegaan, zodanige financieringsactiviteiten uitvoert dat het daarmee een financiële spilfunctie vervult binnen het concern. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat gelden zijn omgeleid. Van een financiële spilfunctie is sprake als dat lichaam:
1. een actieve financieringsfunctie vervult binnen de groep;
2. zich in hoofdzaak bezighoudt met financiële transacties voor die groep en
3. voldoende zelfstandig is in de dagelijkse bedrijfsvoering.
De Nederlandse tussenhoudster heeft bij het hof gesteld dat Treasury binnen het concern een financiële spilfunctie vervult. Het hof heeft deze stelling niet behandeld. Daarom kan de hofuitspraak niet in stand blijven en moet verwijzing volgen. Verder merkt de Hoge Raad nog op dat als na verwijzing komt vast te staan dat renteaftrek niet wordt uitgesloten door artikel 10a Wet Vpb 1969, de renteaftrek niet alsnog kan worden geweigerd op grond van fraus legis.
Wet: art. 10a Wet Vpb
Bron: Hoge Raad 3 maart 2023, ECL
Samenvatting
Een Nederlandse tussenhoudster, dochter van een Zweedse topholding, financierde via interne leningen de overname van beursgenoteerde aandelen in een Italiaanse vennootschap (SpA). De financiering verliep via de Treasury-afdeling van de topholding. De rente op deze leningen werd door de tussenhoudster afgetrokken van de winst, maar de Belastingdienst weigerde deze aftrek op basis van artikel 10a Wet Vpb 1969 (anti-misbruikbepaling).
Het gerechtshof oordeelde dat de aftrek niet toegestaan was, omdat niet voldoende was aangetoond dat er overwegend zakelijke motieven waren en er sprake zou zijn van een onzakelijke omleiding van geldstromen.
De Hoge Raad vernietigde deze uitspraak. Volgens de Hoge Raad kan wel sprake zijn van zakelijke overwegingen als de Treasury-afdeling een financiële spilfunctie vervult binnen het concern. Dit is het geval als de Treasury:
1. Actief financiert binnen de groep;
2. Zich hoofdzakelijk met groepsfinanciering bezighoudt;
3. Voldoende zelfstandig opereert.
Het hof had deze stelling van de tussenhoudster niet onderzocht. Daarom moet de zaak worden verwezen voor nader onderzoek. De Hoge Raad merkt ook op dat, als artikel 10a niet van toepassing is, de renteaftrek niet alsnog kan worden geweigerd op grond van fraus legis