De belastingpositie van grote binnenlandse en multinationale ondernemingen en de belastingconcurrentie tussen landen is al jaren voorwerp van brede maatschappelijke aandacht en debat, zowel in Nederland als in de rest van de wereld. In die discussie neemt de (mogelijke) belastingplanning van belastingplichtigen en de (mogelijke) belastingconcurrentie door staten, een centrale rol in.
Betalen multinationals hun ‘fair share’ aan winstbelasting of is sprake van ‘belastingontwijking’? Doen staten aan ongewenste belastingconcurrentie? En wat betekenen die termen eigenlijk? Welke vorm van belastingplanning of belastingconcurrentie is problematisch of ongewenst? En waarom?
Het kunnen formuleren van een mogelijk antwoord op dergelijke vragen verlangd niet alleen inzicht en kennis van de technische uitwerking van het positief recht, maar ook van de meer fundamentele vragen zoals in welke staten hoort bepaalde winst te worden belast en wanneer is sprake van misbruik van recht? Maar ook, waar en bij wie ligt de oplossing? Bij de belastingplichtigen, landen, academici, adviseurs, politici en/of internationale organisaties? Per einde 2023 is binnen de EU en enkele andere landen de nationale wetgeving van kracht waarmee een wereldwijd effectief minimum winstbelastingtarief 15% moet worden bewerkstelligd. Is dat de oplossing?
Ondernemingen kunnen vanuit de gedachte van winstmaximalisatie streven naar het minimaliseren van belastingkosten. Bijvoorbeeld door in te spelen op internationale ‘mismatches’. Dat de fiscale systemen van landen onderling verschillen, brengt namelijk – vanuit de belastingplichtige bezien – een risico op dubbele heffing mee maar óók een kans op dubbele non-heffing. Het minimaliseren van belastingkosten kan ook worden gezocht door de bestaande wettelijke mogelijkheden bínnen een systeem optimaal te benutten. Mogelijkheden tot (internationale) planning bestaan – vanuit landen bezien – soms onbedoeld maar soms ook bedoeld. Landen hebben weliswaar belastingopbrengsten nodig om collectieve voorzieningen te financieren, maar proberen ook met een fiscaal aantrekkelijk vestigingsklimaat ondernemingen, activiteiten en investeringen aan te trekken.
Het tegengaan van belastingontwijking – los van de invulling van die term – in de toenemende globaliserende en digitaliserende economie staat hoog op de internationale agenda. Daarbij wordt ingezet op een internationale, gecoördineerde aanpak. Denk aan het OECD/G20 Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) Project, de Pillar One en Pillar Two van het OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS en de EU’s Anti-Tax Avoidance Directive I en II (ATAD I en ATAD II) en Business in Europe: Framework for Income Taxation (BEFIT). Nederland neemt in de regel een actieve rol in bij dergelijke projecten. Van grote invloed is daarnaast ook de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) op het gebied van ‘misbruik’.
In dit vak bespreken we enkele ‘antimisbruik’ en ‘antimismatch’-maatregelen die in de Nederlandse Wet Vpb 1969 zijn opgenomen tegen ‘grondslaguitholling en winstverschuiving’. Ook bespreken we de hoofdlijnen van de Wet Minimumbelasting 2024. Sommige Nederlandse regelingen hebben een internationale of Unierechtelijke achtergrond, andere regelingen hebben vooral een nationale geschiedenis. We besteden niet alleen aandacht aan de technische werking van het positieve recht,
maar ook aan de achtergrond en het doel van de betreffende bepaling of leerstuk. Daarbij worden maatregelen ook in (maatschappelijke) context geplaatst.
Bron: vakgroep fiscaalrecht Universiteit van Amsterdam
